Na de bekendmaking van de negatieve PIRLS-resultaten werd in opiniestukken en op allerlei fora met de vinger gewezen naar het ‘verleuken’ van het leesonderwijs. Sylvie Dhaene, directeur van Iedereen Leest, reageert in De Standaard.
“Het is een spijtige zaak dat in tweets, opiniestukken en interviews de termen ‘leesplezier’, ‘leesmotivatie’ en ‘leesomgeving’ weer gemakkelijk tegenover ‘leesvaardigheid’ worden geplaatst. Ze worden bovendien in een volgorde geplaatst: eerst goed kunnen lezen, dan werken aan leesbegrip, en pas daarna kan op graag lezen worden ingezet. Leesplezier wordt daarbij meer dan eens impliciet geassocieerd met ‘pretpedagogie’ en geframed als ‘kinderen alleen maar laten lezen wat ze leuk vinden’. Daarover gaat leesplezier bevorderen en leesmotivatie stimuleren nochtans niet.
In onze visie en volgens onderzoek is het minstens even belangrijk om in het proces van leren lezen de affectieve component van bij de start mee te nemen. Ze horen samen en versterken elkaar. Her en der wordt geopperd dat de aandacht voor leesplezier de voorbije jaren in het onderwijs is ‘doorgeschoten’ en dat de leesvaardigheid daardoor is achteruitgegaan. Dat is een zeer spijtige en ondermijnende boodschap. Op die manier wordt een oorzakelijk verband geïnsinueerd dat wetenschappelijk niet is bewezen. Die boodschap brengt bovendien leerkrachten en schooldirecties van de wijs die werk willen maken van een duurzaam leesbeleid. Behalve een leesbeleid, doeltreffende leesdidactiek en doelgerichte monitoring behoren investeren in een motiverende leesomgeving en leesnetwerk tot de pijlers van krachtig leesonderwijs.
De liefde voor lezen en voor boeken moet net als goed leren lezen op school worden bevorderd, zo vroeg en zo lang mogelijk. Die verantwoordelijkheid kan niet alleen bij de ouders worden gelegd, dat werkt sociale ongelijkheid in de hand en dat moet het onderwijs net tegengaan. Leesmotivatie opbouwen en leesplezier ervaren zijn onlosmakelijk verbonden met leesgedrag en met een positieve houding tegenover lezen. Wie goed kan lezen, zal meer en liever lezen en wie graag leest, zal meer en beter lezen.
Uiteraard is het evident dat je het lezen technisch goed aangeleerd krijgt. Ieder kind moet natuurlijk alle kansen krijgen om uit te groeien tot een vlotte en vloeiende lezer. En wie vlot leest, moet natuurlijk ook verder uitgedaagd worden. Ook dat is leesplezier. Tot lezen moet je verleid worden.
Kinderen goed leren lezen is een kernopdracht van het onderwijs, niet van de ouders. Ouders spelen natuurlijk een rol in de leesopvoeding van kinderen, maar ze zijn geen leerkracht. Zoals Tim Surma vorige week zei in De afspraak op Canvas: ‘Een onderwijssysteem dat er niet zou in slagen om een kind geletterd te krijgen omdat de ouders om gelijk welke reden er geen tijd voor hebben, is geen goed onderwijssysteem.’
Belangrijk daarbij is dat onvoldoende leesvaardig zijn kinderen ook de kans ontneemt om te genieten van lezen en zo cultureel geletterd te worden. Boeken hebben hun plaats op school omdat ze een belangrijke bijdrage leveren aan een grotere wereldse kennis over cultuur, wetenschap, geschiedenis, aardrijkskunde en over mens zijn. Dat is extra belangrijk voor kinderen die thuis niet met boeken in contact komen.
Er is doorgaans veel te weinig kennis bij leerkrachten, en niet alleen bij leerkrachten in opleiding, over kinder- en jeugdliteratuur. Het recente aanbod is weinig tot niet gekend. De groep die intrinsiek gemotiveerd is om verdiepend aan de slag te gaan met boeken tijdens de lessen, is in de minderheid. Iedereen Leest biedt instrumenten, materialen en programma’s aan op maat van het onderwijs. We zien vandaag helaas dat die onvoldoende bekend zijn. Er is dus nog ruimte voor progressie in de deskundigheid van leerkrachten op het vlak van leesbevordering. Het netwerk van culturele partners dat daarvoor kan worden ingeschakeld, is groot: van auteurs over bibliotheken tot uitgevers en leesbevorderingsorganisaties. Zij kunnen met hun expertise het onderwijsaanbod verrijken. Voorwaarde is dat de schooldirectie dat stimuleert en er bewust voor kiest om een structureel leesbeleid met een doorgaande leeslijn als basispijler te zien van het schoolbeleid.
Er is een brede maatschappelijke crisis die onvermijdelijk echoot in het onderwijs. Het lerarentekort, de instroom in de lerarenopleiding met weinig gemotiveerde lezers, de crisis in de kinderopvang, de afbouw van het bibliotheeknetwerk, de dalende boekverkoop, het werkt allemaal remmend op initiatieven om de leescrisis ernstig aan te pakken. Zonder mensen geen leesbevordering, zo simpel is het. Daarbovenop is er de crisis op vlak van mentale gezondheid, die zich vertaalt in burn-outs, werkuitval en uitstroom in die sectoren.
De recent verschenen cijfers over de mentale gezondheid van jongeren doen duizelen. De toenemende sociale ongelijkheid is beangstigend, net als het groot aantal gezinnen in armoede. De stijgende zorgnood bij kinderen en volwassenen – lees, in deze context: ouders, kinderbegeleiders, leerkrachten en leerlingen – kunnen we onmogelijk negeren. Ze hebben impact, ook op dit verhaal, en daar moet vanuit een brede visie op maatschappelijk welzijn aan gewerkt worden. Het gaat er daarbij niet over dat je ‘het welzijn en geluk van het kind’ laat primeren boven het ‘leren van het kind’ (nog zo’n valse tegenstelling), het gaat er wel over dat je de maatschappelijke draagkracht verhoogt. We hebben iedereen nodig bij het ontwikkelen van een bloeiende leescultuur.
Hoe meer mensen we kunnen enthousiasmeren om een rol op te nemen bij de leesontwikkeling van kinderen, hoe meer kans op slagen. Daarin heeft de overheid ook een rol te vervullen. Want lezers maken we samen. Het is niet anders. Laten we voortmaken.”