
Klassieke zinsontleding (zinnen in zinsdelen hakken en de zinsdelen benoemen) dateert al van het eind van de 19de eeuw. In de media wordt het de laatste tijd opgevoerd als een schoolvoorbeeld van hoe hoge verwachtingen en ‘meer kennis’ in het basisonderwijs concreet vorm kunnen krijgen. Back to basics dus om de kwaliteit van het lees- en schrijfonderwijs te vergroten. Maar is dat wel zo?
Onderwijsdeskundige Kris Van den Branden zegt alvast van niet. En daarvoor baseert hij zich op wetenschappelijk onderzoek. Al nuanceert hij ook.
In de lagere school zou de tijd die aan zinsontleding besteed wordt ten koste gaan van meer effectieve methodes. Kinderen helpen met het bouwen van correcte, betekenisvolle zinnen vanuit de valentie van werkwoorden (i.e. welke aanvullingen heeft een werkwoord nodig om zijn handeling te verrichten?) heeft dan weer wel potentieel. Net als meer betekenisvol taalbeschouwingsonderwijs dat leerlingen helpt om te begrijpen hoe zinnen in elkaar zitten.
Expliciete grammatica-instructie heeft wel een sterkere impact op taalvaardigheid bij leerlingen van het secundair onderwijs. Dat komt omdat middelbare scholieren cognitief rijper zijn. Ze kunnen abstracte informatie over losstaande zinnen en zinsdelen incorporeren in hun kennisbestand en toepassen op zinnen in levensechte communicatie.